Wat is salonmuziek?

 

 

Salonmuziek is een vorm van muziek zoals deze aan het begin van de 20e eeuw in horecagelegenheden gespeeld werd. Meestal speelde in kroegkoffiehuis of tearoom een pianist, maar in de wat sjiekere gelegenheden zag je vaak een ‘strijkje’ dat bestond uit een pianist, enkele strijkers en blazer(s). Er werden vaak dansnummers gespeeld, zoals walsenfoxtrots en tango's. De muzikale leiding was in handen van de eerste violist, die bleef staan en Stehgeiger werd genoemd.

 

Geschiedenis

 

Salonmuziek ontstond uit de lichte klassieke muziek, zoals de muziek van de familie Strauss in Wenen en de beroemde melodieën uit de operettemuziek. In 1830 duikt voor het eerst de term ‘salonmuziek’ op, al wordt het verschijnsel zelf al enkele decennia eerder in Frankrijk gesignaleerd. Kleine ensembles van uiteenlopende samenstelling traden op in de salons: aanvankelijk deftige cafés waar ook gedanst kon worden. Een groot aantal componisten van salonmuziek dienden zich aan. Paul LinckeRobert Stolz en Georges Boulanger waren de bekendsten. In rap tempo ontstonden letterlijk duizenden - vaak snel geschreven - salonstukken. Hoewel grote componisten zich niet te min voelden om in deze stijl te schrijven, kreeg salonmuziek al snel een ongunstige bijklank, omdat vooral zogenaamde ‘tweederangscomponisten’ zich erop gingen toeleggen.

In de zorgeloze ‘roaring twenties’ kwamen daarbij de beroemde dansen als de Valeta en de Charleston. Parallel hieraan was er de Hongaarse- en Roemeense zigeunermuziek, die langzaam doordrong in het repertoire van de salonstrijkjes.

Tegen de Tweede Wereldoorlog kwamen de invloeden van de jazz en na 1945 was de salonmuziek als oubollige muziek uit moeders tijd van het toneel verdwenen, verdrongen door de muziek van de big bands zoals die van de toen beroemde Glenn Miller, de liedjes van Bing Crosby en Frank Sinatra en de Latijns-Amerikaanse muziek met zijn tango's, rumba's en samba's. De muzikale mode veranderde en de levende muziek werd vervangen door jukeboxen.

In de jaren 1960 wist bijna niemand meer wat salonmuziek was, maar halverwege de jaren 1970 begonnen muzikanten op zolder in oude vergeelde bladmuziek te snuffelen en werd het salonrepertoire herontdekt. Steeds meer orkestjes gingen daarna ook op zoek naar het oude repertoire en salonmuziek spelen, zoals het in 1978 opgerichte Maastrichts Salonorkest onder leiding van André Rieu.

Bij het grote publiek werd rond 1978 het genre nog meer bekend dankzij het VARA-programma ‘Haagse Kringen’. Het Resistentie Orkest overstemde daarin politici die hun spreektijd overschreden. In navolging daarvan werden salonorkesten in die tijd veel gevraagd bij politieke bijeenkomsten en congressen.

Eind jaren tachtig zakte de belangstelling voor salonmuziek geleidelijk in. De nog bestaande salonorkesten speelden nog wel regelmatig op feesten en bijeenkomsten voor meestal wat ouder publiek, maar dat werd een aflopende zaak. André Rieu wist zich aan de neergang te ontworstelen. Zijn succes groeide snel, in 1987 breidde hij zijn ensemble uit tot het Johann Strauß Orchestra en hij brak in 1994 door bij het grote publiek.